Vingerrekenen

De herkomst van de symbolen voor onze cijfers is het meest duidelijk voor het cijfer 1: de vinger.

Omdat je maar 10 vingers hebt, heb je voor opgaven met het getallen boven de 10 trucjes nodig om ze toch met behulp van je vingers uit te kunnen rekenen. Neem bijvoorbeeld het vingervermenigvuldigen. Het is voldoende om de tafels tot 5×5 te kennen. 

Wil je het product weten van twee getallen a en b, beide tussen 5 en 10, dan steek je je ene hand op met a – 5 vingers en de andere hand met b – 5 vingers. Het resultaat van de vermenigvuldiging is de som van het aantal opgestoken vingers x 10 en het product van de beide aantallen niet opgestoken vingers. Neem bijvoorbeeld 6 x 9: in het ene hand steek je 1 vinger op en in de andere hand 4 vingers. De som van de opgestoken vingers, vermenigvuldigd met 10 is 50. Tel daar bij op het product van de niet opgestoken vingers van beide handen: 4 x 1 = 4 en je krijgt 50 + 4 = 54.